Cranberry's in het vroegere Amerika

Cranberry's groeiden (en groeien) in uitgebreide moerasgebieden in de huidige Verenigde Staten en Canada. In die gebieden woonden diverse Indianenstammen en dat de cranberry voor de meeste van die stammen belangrijk zijn geweest wordt duidelijk door de grote verscheidenheid aan namen die voor de cranberry zijn overgeleverd.
De Indiaanse stammen, die in het noordoosten van Amerika woonden behoorden ooit tot de Proto-Algonquincultuur. Binnen deze cultuur zijn verschillende talen en dialecten ontstaan. De Wampanoag, een stam die leefde in de oostelijke delen van het huidige Massachusetts, noemden de bes sassamenesh en dat betekende 'zure bes'. De Pequot van Cape Cod en de verwante Leni-Lenape stammen, die allemaal een uitgestrekt gebied bewoonden dat de huidige staten New Jersey, Daleware, zuidoostelijk New York en oostelijk Pennsylvania omvatte, noemden de cranberry ibimi, wat 'bittere bes' of 'bitter fruit' betekende. De Algonquians van Wisconsin gebruikten het woord atoqua om de cranberry te benoemen. Bij de Chippewa-stammen heette hij anibimin en bij de Narragansett's weer saytaash. De Indianen, die het gebied bewoonden nabij de rivier de Columbia noemden diezelfde cranberry weer soolabich.

De geschiedenis van de cranberry is uiteraard ouder dan de historie, het moment dat het geschreven woord (of zin) zijn intrede deed. De Indianen gebruikten cranberry's niet alleen als voedsel, maar als medicijn en zelfs als kleurstof voor kleding.

Inheemse Amerikanen maakten ook al de eerste cranberrysaus. Dichter, jurist en kroniekschrijver van de Franse verkenning van Acadia (De Amerkaanse staat Maine en de kustprovicies van Canada) Marc Lescarbot (ca. 1570-1641) observeerde in het begin van de 17e eeuw Indianen die cranberrysaus bij vlees aten. Hij kwam ook tot de conclusie dat cranberrygelei uitstekend was als dessert.

No comments:

Post a Comment